Snel zoeken:
Jeugdtoer - Getuigen 2

De apostelen hebben niet alleen ook mondeling getuigd, ze hebben het ook schriftelijk gedaan. En zo kunnen wij kennis nemen van hun getuigenis, want deze vinden we in het Nieuwe Testament.

Petrus, Johannes en alle anderen, die de Here Jezus hebben meegemaakt, en aan wie Hij verschenen is na Zijn opstanding, zijn heel bijzondere getuigen van Christus geweest. Maar zijn zij de enige getuigen gebleven?

Nee want er zijn ook mensen die op hun beurt getuigen van wat zij van de apostelen hebben gehoord; Zo’n getuige is nu bijv. Lucas. Lees Lucas 1: 1- 4 maar eens. Lucas heeft dus zelf de Here niet gekend, maar wat hij van oor- en ooggetuigen heeft vernomen, dat deelt hij mee. Vergelijk ook Hebr. 2: 3b. Nu zijn wij dus geen oog- of oorgetuigen van de Here zelf, zoals de apostelen dat waren. Ook hebben we de apostelen niet persoonlijk gekend, zodat we zouden kunnen getuigen van wat we van hen gehoord hebben. Wij zijn dus niet met Lucas te vergelijken, of met Timoteüs, zie 2 Tim. 2: 2. Of behoeven we helemaal geen getuige te zijn?

Natuurlijk wel, want de Here wil dat de mensen overal en door alle tijden heen over Hem horen. Maar hoe dan? Wel, we hebben het getuigenis aangaande de Here Jezus in de Bijbel. Als we nu door deze prediking van de Schrift de Here Jezus hebben leren kennen als onze Heiland en de Bijbel als het woord van God ons heeft aangesproken, kunnen we anderen vertellen over het heil, dat we zelf in Jezus Christus gevonden hebben, en waardoor we dus zo gelukkig geworden zijn.

“Maar dat is toch het werk van een prediker of van een evangelist?” zul je je afvragen. “Dat verwacht de Here toch niet van mij?”

Toch wel! Handelingen 8 vertelt ons dat er een verschrikkelijke vervolging ontstond tegen de gemeente van Jeruzalem Alle gelovigen werden verstrooid over Judea en Samaria. En wat lezen we dan van deze mensen? “Zij dan die verstrooid werden, trokken het land door, het evangelie verkondigend”. En dat waren dus niet de apostelen, want die waren volgens vers 1 juist niet bij de verstrooiden. Die vervolgde gelovigen hebben dus niet gezegd: “Getuigen dat is het werk van de apostelen, laten zij dat maar doen”. Nee, dat kwam zelfs niet in ze op, hoewel ze het al moeilijk genoeg hadden, want iemand die de Here Jezus heeft leren kennen wil juist graag anderen van Hem vertellen. En wij kunnen het in ons eigen land zo vrij en ongehinderd doen. Ons bedreigt geen vervolging zoals de discipelen toen, en zoals vele mede gelovigen in andere landen nu ook nog. Doen we het dan ook?

Waar moet je beginnen met te getuigen? In Marcus 5 krijgen we op die vraag een antwoord. Je leest daar van die man, die bezeten was door vele onreine geesten. De Heer gebiedt deze geesten uit de man te varen en zo wordt hij bevrijd. Dezelfde man, waarvoor iedereen bang was, en die als een dier te keer ging, zit nu aan de voeten van de Here Jezus, gekleed en goed bij zijn verstand. Als de Here scheep gaat, vraagt de genezen man of hij mee mag naar de overkant. Maar de Heiland staat dit niet toe. Nee, Hij gebiedt de man naar zijn huis te gaan en daar te blijven en te vertellen wat God aan hem heeft gedaan.

Hij moest dus bij huis beginnen. Dat is vaak niet het gemakkelijkste, maar het is wel Bijbels. Deze man heeft het gedaan. Maar hij beperkte zich niet alleen tot zijn huisgenoten, nee, hij predikte het de gehele stad rond, ja zelfs door het hele gebied. Dat gebied heette Decapolis. Deca betekent tien en polis is het woord voor stand. Dus die streek heette Tienhoven, en in al die steden verkondigde deze man, wat er met hem was gebeurt. Dit beginnen met je huisgenoten, met je familie, enz., vindt je ook al in Joh. 1: 35 – 43.
Samengevat: Johannes de Doper getuigt van Christus: “Zie het Lam Gods”. Twee van zijn leerlingen, waaronder Andreas, hoorden dat en leren Jezus Christus kennen. Dan gaat Andreas eerst naar zijn broer Simon en getuigt tegenover hem dat hij de Messias heeft gevonden. Thuis beginnen dus en dan de kring steeds wijder trekken. Je vindt dat ook in de opdracht die de Here Jezus aan Zijn discipelen geeft. Deze luidt namelijk: “En gij zult Mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde”. Handelingen 1: 8. Getuigen betekent beslist niet dat je persé een preek moet afsteken. Denk eens aan dat slavinnetje van Naäman (2 Kon. 5: 3). Maar die paar woorden werden tot een grote zegen. Het is er mee als met de broden en de visjes van het jongetje. Wat een klein beetje voor zo’n grote menigte. Maar de Heer kon het gebruiken en het werd een zegen voor duizenden mensen.

Als we zo getrouw zijn in het kleine, dan wil God ons gebruiken, onszelf zegenen e ons voor een ander tot zegen doen zijn.